In de trein op een ogenschijnlijk heel normale werkdag
Het was een bijzondere nazomerdag in september. Je voelde de warmte nog in de lucht, maar tegelijk hing er een dik wolkendek over de dag, alsof er wat stond te gebeuren. Ik was 21 en net gestart in mijn eerste baan. Jong, ambitieus en aan het begin van mijn leven. Ik was de middelste van de drie meiden in ons gezin. En terwijl mijn zus genoot van een vakantie in Italië, mijn zusje de ontgroeningsweek van haar nieuwe studie beleefde in de studentenstad waar ze het weekend ervoor op kamers was neergestreken, zat ik in de trein naar mijn werk.
Mijn hoofd zei ‘no’ en mijn gevoel zei ‘go’
Ik had mijn HBO diploma vers op zak, had een geweldige baan bij een grote corporate op Schiphol en net een huis gekocht met de liefde van mijn leven. Ik genoot van alle facetten van het leven. Behalve die dag. Ik had buikpijn. Ik, die nooit ziek was. Ik had mijn vriend aan de telefoon en hoorde hem quasi verbaasd zeggen ‘maar wat heb je dan?’ Ja. Wat had ik dan? Het viel eigenlijk best mee. Maar toch. Ik wilde naar huis. Ik voelde me unheimisch en ik had niet het gevoel dat ik ook maar enigszins productief ging zijn die dag.
Ik kwam aan op station Amsterdam-Zuid en had nog maar één halte te gaan. Zonder twijfel liep ik de trein uit en stak op het perron over naar de klaarstaande trein terug naar huis. Ik woonde in die tijd half samen en nog half thuis en omdat mijn vriend toch aan het werk was, kroop ik lekker bij mijn moeder op de bank. Ze vond het sneu voor mij dat ik ziek was, maar, zo zei ze zelf, ze vond het zelf wel heel gezellig dat ik lekker een dagje bij haar was.
Zij was die dag de zolder aan het opruimen geloof ik. En ik? Tja. Van ziek zijn was eigenlijk geen spoor meer te bekennen. Ach, ik nam het er maar van. We hadden een gezellig dagje ‘niks doen’. Samen aan de koffie en ’s middags aan de thee. Met iets lekkers erbij natuurlijk. Want als ze kon zorgen, dan was ze op haar best.
De laatste dag die we samen mochten hebben
Die avond gingen we samen de deur uit. Ik mee met mijn vriend en mijn ouders samen in de auto op weg naar een afspraak. Zij voorop, wij er achteraan. En toen zij rechtdoor reden en wij rechtsaf sloegen, waren de achterlichten van de auto het laatste wat ik van haar zag.
Wat ik ’s morgens in de trein niet wist en nooit had kunnen weten, was dat we die avond gebeld zouden worden door mijn vader. Vanuit het ziekenhuis. Het was rond half twaalf. Ik hoor het hem nog zeggen ‘we zijn in het ziekenhuis, het gaat niet goed met mama’. Met mama? Mijn moeder? Die vanmorgen nog de zolder aan het opruimen was?
In een split second dacht ik, ‘als ik nu vraag of ik moet komen en hij zegt ja, dan weet ik dat het mis is’. Met het lood in mijn schoenen stelde ik hem de vraag. ‘Wil je dat we komen?’ En hij zei ja…
Ik was die dag degene die bij haar kon zijn tijdens de laatste uren van haar leven. Ik werd gestuurd. En luisterde. En nog altijd ben ik diep dankbaar voor die laatste dag die ik samen met haar mocht hebben.
Sindsdien weet ik; volg je hart, het weet de weg….
6 september 2000